Tijdvakken/perioden | Kenmerkende aspecten | Kenmerkende begrippen |
Tot 3000 v.C. |
1. de levenswijze van jager-verzamelaars 2. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen 3. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen |
agrarisch cultuur jagers-verzamelaars landbouwsamenleving |
3000 v.C.-500 n.C. |
4. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
5. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde 6. de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur 8. de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten |
burgerschap
christendom imperium jodendom klassiek monotheïsme politiek stadstaat wetenschap |
500-1000 |
9. het ontstaan en de verspreiding van de islam
10. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid 11. het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur 12. de verspreiding van het christendom in geheel Europa |
agrarisch-urbaan
autarkie feodalisme hofstelsel horigheid islam zelfvoorzienend |
1000-1500 |
13. de opkomst van handel en ambacht legde de basis voor het herleven van een agrarischurbane samenleving
14. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden 15. het begin van staatsvorming en centralisatie 16. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben 17. de expansie van de christelijke wereld, onder andere in de vorm van de kruistochten |
ambacht
centralisatie expansie geestelijkheid handel kruistochten staatsvorming wereldlijk |
1500-1600 |
18. het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
19. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid 20. het begin van de Europese expansie overzee 21. de protestantse reformatie had splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg 22. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat |
erfgoed
katholicisme kerkhervorming protestantisme reformatie renaissance wereldbeeld |
1600-1700 |
23. wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
24. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek 25. het streven van vorsten naar absolute macht 26. de wetenschappelijke revolutie |
absolutisme
economie handelskapitalisme kapitalisme wereldeconomie wetenschappelijke revolutie |
1700-1800 |
27. rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
28. voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme) 29. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap 30. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden transatlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme |
abolitionisme
ancien régime democratische revolutie grondrechten grondwet plantagekolonie rationalisme sociale verhoudingen staatsburger transatlantische slavenhandel verlicht absolutisme verlicht denken, verlichting |
1800-1900 |
31. de industriële revolutie legde in de westerse wereld de basis voor een industriële samenleving
32. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme 33. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces 34. de opkomst van emancipatiebewegingen 35. discussies over de ‘sociale kwestie’ 36. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie |
confessionalisme
democratisering emancipatiebeweging feminisme imperialisme industriële revolutie industriële samenleving liberalisme modern imperialisme nationalisme politieke stroming sociale kwestie socialisme |
1900-1950 |
37. het voeren van twee wereldoorlogen
38. de crisis van het wereldkapitalisme 39. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme 40. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie 41. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme 42. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering 43. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden 44. de Duitse bezetting van Nederland |
antisemitisme
bezetting communicatiemiddelen communisme crisis discriminatie fascisme genocide ideologie massaorganisatie massavernietigingswapens nationaal-socialisme propaganda racisme totalitarisme wereldoorlog |
1950-heden |
45. de dekolonisatie maakte een eind aan de westerse hegemonie in de wereld
46. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog 47. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de 20e eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen 48. de eenwording van Europa 49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen |
atoomoorlog
blokvorming dekolonisatie hegemonie multiculturele samenleving overheersing pluriforme samenleving sociaal-culturele verandering wapenwedloop |